In een vredig bos aan een grote rivier leefde een ijverige bever die zijn dam altijd met precisie bouwde. Zijn buren bewonderden zijn werk, maar één meeuw vond altijd iets te klagen. “Waarom bouw je die dam zo groot? Het houdt het water tegen en maakt het lastig voor ons om vis te vangen!” riep de meeuw boos.
De bever zuchtte, maar bleef vriendelijk. “Ik bouw deze dam niet alleen voor mezelf, maar ook om ons allemaal te beschermen tegen de sterke stroming in de winter.”
De meeuw, vervuld van boosheid, besloot de dam te saboteren. Ze pikte aan de takken en gooide stenen weg, maar hoe harder ze werkte uit haat, hoe moeilijker het ging. Haar vleugels werden zwaar, en haar acties maakten nauwelijks verschil.
Ondertussen bleef de bever werken, geduldig en met liefde voor zijn gemeenschap. Hij dacht aan de vissen die een rustig plekje zouden krijgen, aan de dieren die zijn dam zouden gebruiken om over te steken, en aan de veiligheid die het zou bieden in barre tijden. Hoe meer hij dacht aan hoe zijn werk anderen hielp, hoe lichter zijn taken voelden.
Toen de stormen kwamen, hield de dam stand. De rivier bleef kalm, en de dieren in het bos waren veilig. De meeuw, moe van haar inspanningen, keek naar de dam en besefte dat ze niets had bereikt met haar haat. “Je had gelijk,” zei ze zacht tegen de bever. “Alles wat je uit liefde doet, blijft sterk. Haat maakt alles alleen maar moeilijker.”
De bever glimlachte. “Het is nooit te laat om met liefde te werken. Kom, help me deze dam nog sterker maken.”